Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik heb mijn bedstede met [31]tapijtsieraad toegemaakt, [32]met uitgehouwen werken, met [33]fijn linnen van Egypte; 31. Het Hebreeuwse woord, hetwelk alleen hier en onder hfdst.31 vs.22 gevonden wordt, schijnt te betekenen enig bedsieraad, als kostelijke tapijten en kunstig-toegemaakte dekens, waarmede de bedden, niet alleen bedekt, maar zonderling opgepronkt werden. 32. Versta, graveringen en insnijdingen, die tot een sieraad aan de koets, waarop het bed lag, kunstiglijk ingekerfd en ingehold waren. 33. Hebreeuws, snoer, of draad, waardoor sommigen verstaan zeer fijn, wit en kostelijk lijnwaad, dat zulke draden gemaakt werd en tot het bed behoorde; vergelijk Gen.41:42; 1 Kon.10:28, en onder hfdst.31 vs.22. Eenigen houden dat deze snoeren, of koordjes, die zeer kostelijk waren, liepen tussen de tapijten of behangsels, om een onderscheid te maken tussen de figuren, die daarop mochten gestoken of geweven zijn. Anderen menen dat de koets tot een sieraad met deze kostelijke snoeren is omvlochten geweest.